Refeeding syndroom

Als iemand ernstig ondervoed is en te snel start met volledige voeding, kan diegene het refeeding syndroom krijgen. Hierdoor kunnen veel complicaties ontstaan.

Het risico voor het optreden van het refeedingsyndroom is het grootst in de eerste 2 weken na de start van het hervoeden met een piek in de eerste 72 uur. Een verlaagd pre-albumine is een voorspellende waarde voor de kans op het ontstaan van refeedingsyndroom.

Refeeding syndroom

Lees meer over tekenen van het refeedingssyndroom in de Zorgstandaard Eetstoornissen bij hoofdstuk ‘Biologische behandeling’. Of bekijk het artikel ‘Refeeding syndrome: Treatment considerations based on collective analysis of literature case reports’ en het figuur wat erbij staat.

Om het refeedingsyndroom te voorkomen wordt geadviseerd met een calorische intake van rond de 1500 kcal/dg te starten verdeeld over 6 voedingsmomenten. Hierna wordt een individueel voedingsadvies opgesteld, gebaseerd op een berekening van de energiebehoefte en het gewichtsverloop. Klinisch hervoeden (lees hier meer over in de Zorgstandaard Eetstoornissen) wordt geadviseerd bij patiënten met ernstige complicaties tgv het energietekort. Recente studies laten zien dat het veilig is om sneller dan vroeger gebruikelijk was te hervoeden, omdat dit de periode van ondervoeding verkort. Patiënten kunnen daardoor sneller uit het ziekenhuis ontslagen worden.

Lees meer over de elementen van de voeding in de Zorgstandaard Eetstoornissen bij hoofdstuk 5.11. ‘Biologische behandeling’.

Gezond Gewicht

Bij mensen met een eetstoornis is er sprake van een irrationele grote focus op gewicht, cijfers en calorieën. Zeker in het begin van de behandeling moet de zorgprofessional zoeken naar de juiste balans in het communiceren over gezond gewicht en herstel. Het heeft de voorkeur te spreken over het toewerken naar gezondheid i.p.v. aankomen, over energie i.p.v. kcal. Leg uit dat gezondheid niet bestaat uit een tweetal cijfers, maar dat gezondheid een veel breder begrip is: een goed functionerend lichaam en geest waarbij iemand in de maatschappij staat, functioneert en gelukkig is.

Suppleties tijdens de sondevoeding

Bij een snel dalend of te laag uitgangsfosfaat wordt fosfaatsuppletie gesuppleerd,fosfaat (1 mmol/kg in 3 dd, oraal). Overwogen kan worden om thiamine (vitamine B1) te suppleren. Er is geen consensus over de optimale dosering, toedieningswijze en toedieningsduur. Geef altijd thiamine vooraf bij patiënten met een eetstoornis die iv glucose krijgen, hierbij bestaat een groot risico op Wernicke Korsokoff. Bij patiënten die een grote kans op het refeedingsyndroom lopen, kan het 30 minuten voor het hervoeden gesuppleerd worden (iv). Advies is het een maand oraal door te geven.